Die Traurige Krönung, Distler
Die traurige Krönung | De treurige kroning |
---|---|
Es war ein Köning Milesint,
von dem will ick euch sagen: der meuchelte sein Bruderskind, wollte selbst die Krone tragen. Die Krönung ward mit Prangen auf Liffey Schloss begangen. O Irland! Irland! warest du zo blind? |
Er was eens koning Milesint,
‘k vertel daarvan de sage: de man doodde zijn broeders kind om zelf de kroon te dragen. Op slot Liffey hield de koning een schitterende kroning. O Ierland! Ierland! Was je dan zo blind? |
Der Köning sitzt um Mitternacht
im leeren Marmorsaale, sieht Irr in alle die neue Pracht, wie trunken von dem Mahle; er spricht zu seinem Sohne: ‘Noch einmal bring die Krone! Doch schau, wer hat die Pforten aufgemacht?’ |
De koning zit om middernacht
in de lege marmerzaal, en kijkt verdwaasd naar al die pracht, als dronken nog van ’t maal. Dan spreekt hij tot zijn zoon: ‘Breng mij nog eens de kroon! Maar kijk, wie heeft de poort opengedaan?’ |
Da kommt ein seltsam Totenspiel,
ein Zug mit leisen Tritten, vermummte Gäste gross und viel, eine Krone schwankt in Mitten; es drängt sich duch die Pforte mit Flüstern ohne Worte; dem Könige, dem wird so geisterschwül. |
Daar komt een vreemd gezelschap op,
als dood vermomde lieden; de stille lijkstoet houdt niet op, een kroon wankelt in ‘t midden; men dringt zich door de poorten, al fluisterend zonder woorden; de koning wordt het angstig om het hart. |
Und aus der schwarzen Menge blickt
ein Kind mit frischen Wunde; es lächelt sterbensweh und nickt, es macht im Saal die Runde, es trippelt zu dem Throne, es reichet eine Krone dem Könige, des Herzen tief erschrickt. |
En uit de zwarte massa blikt
een kind met verse wonden; het lacht in stervenspijn en knikt, maakt door de zaal zijn ronde. Het trippelt naar de troon en reikt dan plots de kroon de koning aan, wiens hart verstijft van schrik. |
Darauf der Zug von dannen strich,
van Morgenluft berauschet die Kerzen flackern wunderlich, der Mond am Fenster lauschet; der Sohn mit Angst und Schweigen zum Vater tät sich neigen – er neiget über eine Leiche sich. |
De stoet schrijdt heen van daar weldra,
de ochtend breekt al aan; de kaarsen flakkeren nog na; door ’t venster tuurt de maan. Dan buigt vol angst de zoon zich zwijgend over vaders troon – hij zich buigt over een lijk. |
Tekst: Eduard Morike.
Vertaling copyright ©2009 Cappella Gabrieli. Concert: 15/16 mei 2009.